BeMob-enquête: Telewerk in België in 2023
In 2023 hield de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer een enquête rond telewerk in België. De enquête werd gehouden onder 3750 Belgische werknemers in de periode van oktober 22 tot mei 2023. Deze enquête is onderdeel van een ruimere enquête over de woon-werkverplaatsingen. Het is de voortzetting van de enquête die in 2022 werd gelanceerd.
Dit zijn de belangrijkste bevindingen:
Ten tijde van de enquête verklaarde 33 % van de respondenten minstens één dag per week te telewerken.
Brusselaars telewerken naar eigen zeggen het vaakst, met 42 % van de respondenten die minstens één dag per week telewerken, en Walen het minst, met 29 % van de respondenten die minstens één dag per week telewerken.
In 2023 wordt geschat dat er per dag 36 miljoen kilometers aan woon-werkverplaatsingen, die niet door telewerkers worden gemaakt, worden uitgespaard.
Telewerk gebeurt meestal in de woonplaats van de werknemers en bij voorkeur op woensdag en vrijdag.
Uit de enquête blijkt dat het aandeel telewerkers stijgt naarmate de woon-werkafstand toeneemt. Boven de 50 km doet meer dan de helft van de respondenten minstens één dag per week aan telewerk.
Wat de hoofdvervoerswijzen voor het woon-werkverkeer betreft, is het meest opvallende resultaat dat meer telewerkers de trein nemen dan niet-telewerkers, 70 % versus 30 %.
Bij een bepaald percentage van de telewerkers in de enquête kan worden vastgesteld dat de winkel- en dienstengerelateerde verplaatsingen toenemen of dat deze door de week en overdag plaatsvinden in plaats van 's avonds, in het weekend of op verlofdagen (respectievelijk 35 % en 31 %).
Dankzij telewerk zouden sommige respondenten meer gemotiveerd zijn om het openbaar vervoer in plaats van de auto naar het werk te nemen (29 %), of om hun fiets van stal te halen (31 %) op dagen waarop zij (zouden) telewerken. Ook zou telewerk iemand toleranter maken voor de ongemakken die zich bij het te voet gaan of fietsen (voor 37 % van de respondenten) of bij het gebruik van het openbaar vervoer (voor 29 % van de respondenten) kunnen voordoen.